In zijn Jaarverslag 2016 heeft de Raad van State stevige kritiek op referenda. Ze zouden zelfs een gevaar kunnen opleveren voor onze democratie.
Elk jaar schrijft de vicepresident van de Raad van State in het jaarverslag een inleidende beschouwing over het functioneren van onze rechtsstaat. Dit jaar haalde Piet Hein Donner alle kranten met zijn kritiek op referenda. Deze volksraadplegingen zouden geen aanvulling op onze democratische middelen zijn, maar eerder voor een uitholling van de democratie kunnen zorgen.
Donner stelt dat er zich binnen het concept democratie een tweedeling aan het aftekenen is tussen de traditionele vertegenwoordigende democratie en nieuwe vormen van directe volksdemocratie. De Grondwet gaat uit van een concept waarbij een vergadering van gekozen leden het volk als geheel vertegenwoordigt. Donner ziet dat het begrip ‘vertegenwoordiging’ de afgelopen jaren van betekenis aan het veranderen is. Het is voor veel mensen steeds meer een van de bevolking afgeleid gezag geworden is waarna je snel tot de conclusie zou kunnen komen dat vormen van directe betrokkenheid in wezen democratischer zijn.
Volgens de vicepresident van de Raad van State wordt te weinig onderkend dat het bij de traditionele vertegenwoordigende democratie en de directe volksdemocratie om wezenlijk verschillende vormen van democratie gaat die je niet zo maar kunt vermengen:
‘Het ad-hoc-karakter van besluitvorming door referenda en incidentele burgerbetrokkenheid, zonder verantwoordelijkheid voor de gevolgen daarvan, verdraagt zich minder goed met de behoefte aan eenheid en continuïteit in overheidsbesluitvorming. Het verdraagt zich ook minder goed met het omvattende en overkoepelende karakter van de afweging van belangen die dit vergt. Daar was de vertegenwoordigende democratie voor ontworpen. Ondoordachte vermenging van beide vormen van democratie dreigt nu te leiden tot het geleidelijk disfunctioneren van de vertegenwoordigende organen.’
In zijn analyse noemt Donner de zorg over het functioneren van de vertegenwoordigende democratie begrijpelijk, maar die zorg mag er niet toe leiden dat vertegenwoordigende organen de besluitvorming overlaten aan de uitkomst van volksraadplegingen: ‘Onderkend moet worden dat de democratische rechtsstaat berust op het concept van de vertegenwoordigende democratie’.
Het meer betrekken van burgers bij de besluitvorming, zou vooral op lokaal niveau moeten worden beproefd. Gaat het om het Nederlandse volk als geheel, dan moet er volgens de vicepresident van de Raad van State voluit worden vastgehouden aan het instrument van de vertegenwoordigende democratie.
NRC Handelsblad noemde op 7 april 2017 de kritiek van Donner terecht, maar ook enigszins vrijblijvend omdat hij zelf ook niet met oplossingen komt:
‘Een iets positiever signaal was wel fijn geweest. (…) ‘Burgerinitiatieven’ worden politiek niet beloond, terwijl het Oekraïne- referendum vooral liet zien welke zwakke punten dit middel kent. Donner stuurt met zijn kritiek de burger terug in zijn (stem)hok waar hij één keer per vier jaar de Kamer mag kiezen – maar meer ook niet. Dat is en blijft toch nogal mager.’