Om kleine fracties in de gelegenheid te blijven stellen een voorzitter te leveren wil voorzitter Arib het aantal Kamerleden uitbreiden tot 151.
In Elseviers Weekblad zei mevr. Arib hierover:
‘De PvdA heeft nu maar negen vertegenwoordigers in de Kamer en de fractie kan mij moeilijk missen. Bovendien begrijpen veel mensen niet waarom ik - als voorzitter die boven de partijen moet staan - gewoon meedoe met stemmingen.’
Met haar suggestie haalt de Kamervoorzitter een oud voorstel van Agnes Kant weer uit de la. Deze pleitte er in 2003 al voor om de Tweede Kamer uit 151 leden te laten bestaan met een voorzitter die zich onthoudt van het uitbrengen van een stem.
Zo'n voorstel realiseren is overigens een lange weg, omdat er een wijziging van de Grondwet voor nodig is. In art. 51 Gw is namelijk vastgelegd dat de Tweede Kamer 150 leden telt (en de Eerste Kamer 75 leden).
Pas sinds de grondwetswijziging van 1956 telt de Tweede Kamer 150 zetels. Daarvóór waren het sinds 1888 100 zetels. In de Grondwet van 1848 bestond er een verband tussen het aantal zetels en het inwonertal: op 45 duizend inwoners moest er één afgevaardigde zijn. Dit was de tijd dat er in Nederland nog met kiesdistricten werd gewerkt. In 1888 werd gekozen voor een vast aantal zetels.
Uit een vergelijking tussen het aantal parlementsleden en het inwoneraantal van een land blijkt dat Nederland relatief weinig afgevaardigden telt. Dat zijn per Kamerlid ruim 110 duizend inwoners. Ter vergelijking: Estland telt zo'n 20 duizend inwoners per parlementszetel.