De Kamer vroeg de Raad van State of dubbelfuncties in strijd met de Grondwet zijn. De Raad van State vond van niet. Er was hooguit sprake van een ongelukkige gang van zaken.
Sinds het Kabinet-Rutte in januari demissionair werd, zijn er verschillende nieuwe ministers en staatssecretarissen benoemd. Dilan Yeşilgöz, Steven van Weyenberg en Dennis Wiersma werden na de verkiezingen van maart eerst benoemd als Kamerlid en vervolgens als staatssecretaris. De vraag was al snel of zo'n combinatie volgens de Grondwet toegestaan is.
- Zie ook het voorgaande nieuwsitem Moeten de nieuwe staatssecretarissen bedanken als Kamerlid?
(20.08.2021)
Op 13 augustus beantwoordde minister-president Rutte vragen hierover van de SP-Kamerleden Marijnissen en Leijten. Rutte bleef bij zin eerdere standpunt. Het antwoord kwam er in het kort op neer dat de uitzondering in artikel 57 lid 3 Gw 'zodanig geformuleerd [was] dat deze zowel op zittende bewindspersonen als op nieuw te benoemen bewindspersonen ziet'.
Dit antwoord lokte van verschillende kanten commentaar uit, zowel voor als tegen deze opvatting. Met name ging het over het aspect dat de drie staatssecretarissen als lid van de Tweede Kamer zich zelf als staatssecretaris moesten controleren.
Een meerderheid van de Tweede Kamer stemde op 24 augustus 2021 in met een verzoek van SGP-Kamerlid Roelof Bisschop om de Raad van State ‘voorlichting’ te vragen over de interpretatie van artikel 57 van de Grondwet inzake verenigbaarheid van functies met lidmaatschap van de Kamer.
Op 1 september 2021 kwam de Raad van State met zijn voorlichting over de verenigbaarheid van de functies van minister en staatssecretaris met het Kamerlidmaatschap. Naast art. 57 Gw betrok de raad de artikelen X1 en X3 van de Kieswet en de reglementen van Orde van de Tweede Kamer en de ministerraad.
De Raad van State vroeg zich met name af of de collectieve ontslagaanvraag van het kabinet ook geldt voor degenen die later toetreden tot het demissionaire kabinet. Deze vraag werd bevestigend beantwoord: ‘Op het moment dat de staatssecretarissen werden benoemd tot het demissionaire kabinet, was hun ontslag ook al aangeboden’.
Op basis van art. 57 Gw zou de drie staatssecretarissen lid van de Tweede Kamer kunnen blijven. De Raad van State stelde op dit punt vast:
‘Er is niet voldoende grond om te concluderen dat in de gegeven omstandigheden de continuering van het Kamerlidmaatschap van de drie betrokken Kamerleden met die grondwetsbepaling in strijd is. Het is gelet op de aard van de materie - het Kamerlidmaatschap - primair aan de Tweede Kamer om desgewenst nader te besluiten.
Samengevat kwam het standpunt van de Raad van State op het volgende neer:
- De Grondwet laat juridisch ruimte voor de combinatie van functies.
- De grondwettelijke complicaties van de recente benoemingen lijken niet tijdig en niet voldoende grondig te zijn onderkend.
- De voorzitter van de Tweede Kamer had kunnen ingrijpen, maar heeft dat niet gedaan.
- Het is aan de Tweede Kamer zelf om hierover desgewenst verder te beslissen, want alleen de Tweede Kamer gaat over het lidmaatschap van de Kamer.
- Omdat de bepalingen in de Grondwet en de Kieswet blijkbaar verschillend kunnen worden uitgelegd, adviseert de Raad van State om dit onderwerp grondig te bestuderen en te verduidelijken.
Een dag na het advies van de Raad van State schreven de drie staatssecretarissen dat er weliswaar geen sprake was van onverenigbaarheid van functies, maar dat er inmiddels toch discussie over was ontstaan. Omdat de Raad van State adviseerde om de wet op dit punt te verduidelijken, schreven ze hun Kamerzetel direct op te geven.