In de nasleep van de toeslagenaffaire werd duidelijk dat bestuursrechters er vrijwel niet in slaagden gedupeerde ouders de noodzakelijke rechtsbescherming te bieden.
In december 2020 kwam de Parlementaire ondervragingscommissie tot de conclusie dat de ouders in kinderopvangtoeslagzaken ongekend onrecht is aangedaan. De commissie vroeg zich onder andere af hoe zoiets kon gebeuren onder het oog van de bestuursrechter.
Het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht stelde in maart dit jaar de Werkgroep Reflectie Toeslagenaffaire Rechtbanken in. In oktober verscheen hun rapport Recht vinden bij de rechtbank.
De werkgroep analyseerde de uitspraken rond kinderopvangtoeslagen in de periode van 2010 tot 2020. Hun conclusie was de meeste bestuursrechters de strenge alles-of-niets uitleg van de regels door de Raad van State hebben gevolgd. Deze uitleg zegt dat je geen recht op een kinderopvangtoeslag hebt als je niet kunt aantonen dat je zelf alle kosten hebt betaald. In dat geval moet je alle ontvangen voorschotten terugbetalen.
Een kleine minderheid van de bestuursrechters week af en toe af van de alles-of-niets’ uitleg, maar deze rechters zagen hun uitspraken steeds in hoger beroep vernietigd.
De werkgroep stelde vast dat er vanaf 2015 vrijwel niet meer van de strikte uitleg werd afgeweken. Belangrijk argument van de meeste bestuursrechters was dat ze de betrokken ouders geen valse hoop wilden geven in de wetenschap dat de hogerberoepsrechter een voor de ouders positief vonnis later alsnog ongegrond zou verklaren. Dit beeld veranderde pas toen de Raad van State in oktober 2019 haar koers wijzigde en in toeslagzaken meer ruimte liet dan de alles-of-niets optie.
De Werkgroep Reflectie Toeslagenaffaire Rechtbanken kwam tot de conclusie dat juist bestuursrechters een belangrijke taak hebben in zaken waarin voor burgers onevenredig negatieve gevolgen dreigen:
In die gevallen zouden zij meer gewicht moeten toekennen aan de rechtsbescherming van het individu dan aan het waarborgen van de rechtseenheid en rechtszekerheid. Daarvoor is nodig dat de bestuursrechter de relevante feiten en de concrete gevolgen van een besluit voor de betrokken burger actief onderzoekt en beoordeelt of deze gevolgen evenredig zijn in het licht van het doel van de wettelijke regel. Als een besluit voor een burger onevenredige gevolgen heeft, moet de bestuursrechter meer maatwerk bieden. Als jurisprudentie van de hogerberoepsrechter daar weinig ruimte voor lijkt te geven, is dat geen reden om daarvan af te zien.